17
Hij droeg haar geur de hele weg naar huis met zich mee. Hij deed de deur van het slot, ging naar binnen en ging op de bank zitten. Hij kwam vrijwel meteen weer overeind en schonk een glas Ierse whiskey in. Het barnsteen glansde gemeen toen hij het brede glas tussen zijn vingers ronddraaide.
Ze hadden in de bar van het hotel gezeten en er waren geen woorden nodig geweest toen ze opstond en hij haar voorbeeld volgde. Ze haalde haar kamersleutel en hij liep alvast de trap op. Ze troffen elkaar voor een deur met het nummer dat hij niet was vergeten.
Ze was een rijpe en zelfstandige vrouw en hij wist dat ze niet afwachtend zou zijn in bed. Ze had een manier van uitkleden die zowel sensueel als doortastend was. Ze droeg geen beha en ze liet Wide haar met kant versierde witte broekje uittrekken. Hij voelde steken in de buurt van zijn middenrif, een soort kramp, terwijl hij de zachte binnenkant van haar dijbenen streelde en de rand van de glanzende kousen raakte. Hij kuste haar voor de eerste keer, ze proefde naar wijn en lippenstift en hij draaide haar om zodat hij zijn handen rond haar borsten kon leggen. Ze ging op haar rug liggen en trok haar benen op. Hij voelde de scherpe hakken van haar pumps over zijn dijbeen glijden, als een streling. Ze draaide haar hoofd om beter bij zijn mond te kunnen en hij liet zijn middelvinger tussen haar benen glijden en voelde dat ze nat en klaar voor hem was. Ze trok zijn hand weg en hield die vast.
Hij voelde de warmte en een bijna ondraaglijk intieme, voorzichtige beet van haar tanden en daarna de wervelende bewegingen van haar tong. Hij duwde haar haar uit haar regelmatige, mooie gezicht en ze keek naar hem op met grote, omfloerste ogen. Het was net of ze niets zag. Hij zag haar lippenstift op zijn huid en hij wilde haar vragen om te stoppen en tegelijkertijd nooit meer te stoppen en toen hij zich niet langer kon inhouden, deed hij zijn ogen dicht en explodeerde hij, een lange, lange explosie, terwijl haar tong het onwaarschijnlijke gevoel dat anders na drie seconden verdween vasthield.
Ze kneep hem voorzichtig met haar lange, mooie vingers en hij voelde dat ze hem nog steeds in haar mond had. Ze ging tegen hem aan liggen en hij streelde haar langzaam terwijl hij zich moe, maar tegelijkertijd krachtig en jong voelde.
Het was zo lang geleden dat hij met een vrouw samen was geweest. Hij draaide een lok van haar haar tussen zijn vingers.
‘Je bent een mooie vrouw.’
‘Jij bent een mooie man.’
‘Korte mannen kunnen ook aantrekkelijk zijn.’
‘Zo kort ben je toch niet? En ze zeggen altijd dat lengte niet belangrijk is.’
‘Alleen in het leger zweren ze bij kort. Korte bevelen om in stijl te blijven.’
Ze glimlachte, liet zich uit bed glijden en liep naar de minibar. Hij zag hoe ze op haar hurken voor de kleine koelkast ging zitten en verbaasde zich over de mysteriën van het vrouwenlichaam, met brede, prachtige heupen die nooit helemaal zichtbaar waren en normaal gesproken waren bedekt met kleding.
‘Wat wil je drinken?’
Niet óf hij iets wilde drinken, maar wát hij wilde drinken. Hij wilde wijn, maar misschien moest hij het op water houden.
‘Witte wijn, misschien?’
‘Ik heb hier een flesje zoete, witte wijn.’
‘Dat is voor jou.’
‘Het is genoeg voor ons allebei.’
Ze liep naar het bed terug met een piccolo en twee tumblerglazen. Hij zag dat ze een ronde moedervlek op de binnenkant van haar linkerdijbeen had, even groot als een pruim. Hij wilde zijn tong erop leggen.
Hij voelde een soort behoefte om uit te leggen waarom hij bij haar terechtgekomen was.
‘Hoe ben ik hier eigenlijk terechtgekomen?’
‘Je bent met me meegegaan vanaf Shaeffers restaurant.’
‘Het is lang geleden dat ik met een vreemde vrouw ben meegegaan.’
‘Het is lang geleden dat ik met een vreemde man ben meegegaan.’
‘Waarom deze keer dan wel?’
‘Eerst vond ik alleen dat je er interessant uitzag. Daarna werd ik… geil.’
Hij schrok van het beladen woord. Was zijn generatie dan te preuts om dat soort woorden te horen?
‘Wordt dat ‘‘vrijgevochten’’ genoemd?’
‘Ik weet niet hoe het wordt genoemd. Ik weet alleen dat het gebeurt.’
‘Vaak?’
‘Zelden, zou ik willen zeggen. Heel zelden, zelfs. Tegenwoordig gebeurt het helemaal niet meer. Het probleem is dat ik niet getrouwd ben terwijl ik tegelijkertijd een mens van vlees en bloed ben.’
‘Het vlees heeft ook zijn behoefte.’
‘Het is moeilijk om die gevoelens te negeren.’
‘Hoe doen de nonnen dat dan?’
‘Hoe ze dat tegenwoordig doen weet ik niet, maar tijdens de Renaissance verdronken ze hun pasgeboren baby’s in de kanalen van Venetië. De monniken durfden daar niet bij aanwezig te zijn.’
‘Ben je getrouwd geweest?’
Ze keek weg, naar het open raam en de heldere zomernacht.
‘Ja. Dat was een vergissing. Ik wil er niet over praten.’
‘Ik heb dezelfde vergissing gemaakt. Maar het was niet zo dat mijn vrouw me niet begreep. Ze probeerde het, maar niemand kan eeuwig begripvol zijn.’
‘Wil je erover praten?’
Hij wilde er niet over praten. Ze dronken hun glazen leeg en hij voelde zich opnieuw jong en krachtig, ze ging op haar rug liggen en hij drong bij haar binnen, met zijn handen onder haar billen. Ze fluisterde woordjes in zijn oor die hij niet kon verstaan terwijl ze met haar lange, rode nagels over zijn rug krabde. Ze lieten zich tegelijk gaan, op hetzelfde moment.
Hij was nog even gebleven en daarna had hij zich aangekleed en zij had zijn hand gepakt. Haar hand voelde warm en stevig. Ze zouden elkaar nooit meer zien.
Nu voelde hij zich zwak en oud, maar de whiskey zou het onmogelijk maken om te slapen. Hij keek naar het bureau, waar de foto was blijven staan tot hij besefte dat niets zou worden zoals het vroeger was geweest. Daarna had hij de foto in een doos gestopt. Hij zag de foto voor zijn geestesoog, de bruiloft midden in de pretentieloze jaren zeventig, zijn bruine ribfluwelen pak en Elisabeths bruine rok en bloes. Niemand wist dat ze trouwden, op twee vrienden na. Ze waren allebei zo jong geweest, minstens tien jaar verwijderd van wat leek op middelbare leeftijd. Wide zette het glas, waar nog een laag whisky ter dikte van een vinger in zat op tafel, ging naar de badkamer en douchte de geur van de vrouw langzaam weg.
Sten Ard snapte dat sommige mensen banketbakker werden omdat ze interesse en aanleg hadden voor de meer verfijnde bakkunst. Of dat mensen journalist werden: ergens was de interesse voor schrijven of een ander communicatiemiddel. Of musici, daar kwam een bepaalde liefde voor muziek bij kijken. Bij alle beroepen, de meeste in elk geval, hadden beoefenaars die belangstelling voor hun werk.
Zelf was hij commissaris bij de afdeling Geweldsdelicten. Betekende dat dat hij een bijzondere belangstelling had voor geweld? Bezaten hij en zijn collega’s een uitzonderlijke interesse voor het zwarte roofdier dat diep in ieder mens aanwezig was?
Sten Ard dacht dat hij geweld meer haatte dan iets anders, hij haatte geweld zo intens dat hij zich agressief voelde worden als hij ermee werd geconfronteerd. Het geweld om hem heen deed een gevoel van gewelddadigheid ontsteken binnen in hem. Hij was zich daarvan bewust en werd er soms zelf bang van. Was hij politieagent geworden om dat gevoel naar boven te kunnen halen? Had hij de legitimiteit van geweld die het werk gaf gezocht? In elk ander verband zouden hij en zijn collega’s van de recherche en andere afdelingen beschouwd worden als gestoorde mensen. Nu was het geen probleem. Zoals voetballers die elkaar omhelsden in een heftige, goedgekeurde, ongecontroleerde blijdschap. Of misschien eerder zoals ijshockeyspelers die op elkaar in ramden, ernstige mishandelingen die bijna nooit tot een civiele aanklacht leidden. Hoeveel mensen met borderline liepen rond met een ijshockeystick en een helm? Aan de andere kant, wat zou er gebeurd zijn als ze niet hadden leren schaatsen?
Dat alles en nog veel meer dacht hij toen hij bij het bed van de gewonde Kerstin Johansson stond. Iemand had haar toegetakeld zonder rekening te houden met haar menselijke waardigheid en hij kon alleen maar hopen dat ze snel bewusteloos was geraakt en was ontsnapt aan de angst die haar moest hebben beklemd als een strak om haar hoofd getrokken plastic zak.
Haar gezicht was ongeschonden, dat maakte het voor hem gemakkelijker om bij haar te staan. Hij was niet verplicht om naar de rest van haar lichaam onder de deken te kijken, en hij was dankbaar dat hij geen arts was.
De gerechtsartsen, de geestelijke neven van de politie. Sommige mensen kozen ervoor om gerechtsarts te worden. Hij vroeg zich af waarom.
Het was warm in de kleine ziekenkamer. Het was alsof de zomer daarbuiten geen rekening hield met wat de mensen hierbinnen in hun hart of hun lichaam voelden. Een keer was Ard op bezoek gegaan bij een vriend die stervende was aan kanker en die in net zo’n ziekenkamer had gelegen. Het was een zomeravond geweest, Ard had de zomer mee naar binnen genomen, en die zomer was bij hem gebleven toen hij wegging.
Dat gevoel had hij nu ook. De zomer zou met hem mee naar buiten gaan, de geur in zijn kleren. Het koude blauwe licht zou achterblijven, en ook de zwakke schaduwen die hij over Kajsa Lagergrens gezicht zag glijden terwijl ze bleek en stil bij een van de muren stond.
Hij liep naar haar toe en sloeg zijn arm om haar blote, tengere schouders.
‘Hoe is het met je.’
Het was geen vraag en ze gaf geen antwoord, ze haalde alleen zwijgend haar schouders op en keek met haar donkere ogen naar Ard op.
‘Het is niet vaak genoeg gebeurd, om me er niet beroerd door te voelen.’
‘Vertel het me als je je niet beroerd meer voelt door zoiets. Dan wil ik je niet meer in mijn buurt hebben.’
‘Maar wij ehh… politieagenten moeten dit aankunnen.’
‘We moeten alleen zorgen dat we niet flauwvallen. De rest is noodzakelijk, menselijk gedrag.’
Ze huiverde. Hij voelde het kippenvel op haar schouders en haalde zijn hand weg.
‘Hoe kwam je erachter?’ vroeg hij voorzichtig.
‘Ik belde haar. Ik wilde nog iets weten naar aanleiding van het gesprek dat we eerder die middag hadden gehad, iets controleren… Uiteindelijk nam ze op.’
Ard pakte haar arm vast.
‘Kom, laten we een kop koffie gaan halen.’
Ze liepen de kamer uit naar de gang, waar het personeel, in wit en ijsgroen, doelbewust rondliep. Ard botste bijna tegen een jonge arts toen hij opzij stapte voor een brancard die werd langsgereden. De arts had een vlezig, breed gezicht en ogen als zwarte kolen. Hij zag er verdrietig uit.
De cafetaria van het ziekenhuis vormde een onderdeel van het gangenstelsel. Wie hier zat bevond zich midden in de voortdurende beweging in het ziekenhuis, een deel van de wereld hierbinnen en de wereld daarbuiten.
Een vrouw van middelbare leeftijd in een grijs mantelpakje lachte helder en kort terwijl ze snel en als vanzelfsprekend een rolstoel voortduwde. Het tienermeisje in de stoel glimlachte en verborg voor de grap haar gezicht achter het weekblad dat ze in haar handen had.
Ard ging achter een oude vrouw staan die oneindig langzaam een kaneelbroodje pakte en met trillende hand een kop koffie inschonk. Ze legde een suikerklontje op het schoteltje en bedankte met een verbazingwekkend krachtige stem, als een mus die plotseling de baard in de keel had. Ard keek haar na terwijl ze met kleine, onvaste passen naar een tafeltje liep waar een kleine man in een colbertjasje met een dubbele rij knopen zenuwachtig zijn hand op een stoel had liggen, om aan te geven dat de plek bezet was.
Sten Ard schonk koffie in twee bekers en besloot dat ze allebei een gebakje met glazuur nodig hadden, ook al had de cafetaria de echte niet, met frambozencrème onder het glazuur. Het was tegenwoordig bijna onmogelijk om deze gebakjes met frambozencrème te krijgen.
Kajsa Lagergren zag hoe hij betaalde en dacht aan haar werk. Soms was het alsof haar chef rechtstreeks uit een Amerikaanse politiefilm was gestapt, de stille agent bij wie je je veilig voelde en die zelden fouten maakte, maar het onmiddellijk toegaf als hij dat soms toch deed. Waarschijnlijk waardeerde ze Ards gebrek aan prestigedrang nog het meest. Kwam dat met de jaren, of lukte het hem niet meer om het haantje te spelen? Dat eeuwige hanengevecht tussen mannen leek haar verschrikkelijk vermoeiend.
Was Sten Ard ooit het haantje geweest? Hij liep eerder als een eend, zoals hij met twee kopjes naar de tafel waggelde en… Lieve hemel, had hij glazuurgebakjes gekocht? Ze had altijd gevonden dat hij precies op Gene Hackman leek, en dat hij gebakjes had gekocht was iets wat Gene Hackman gedaan zou hebben als hij een Zweedse politieagent was geweest. Hoe heette die film ook alweer waarin hij naar het zuiden van Amerika ging, in de jaren zestig, om de moord op antiracisten te onderzoeken?
‘Denk je dat ik dat ga eten?’
‘Anders neem ik het wel.’
‘Graag.’
Hij liet het gebakje voor haar staan.
‘Wat is er zo belastend aan de informatie die Kerstin Johansson heeft?’
‘Denk je dat dat de reden is?’
‘Dat het te maken heeft met jullie gesprek? Ik weet het natuurlijk niet, maar er is iets…’
‘Het kan toch ook toeval zijn.’
‘Dat klopt. Maar Flatås is niet bepaald een wijk waar mensen worden gevolgd en daarna in hun eigen huis worden mishandeld.’
‘Een paar jaar geleden heeft er een geweldsmisdrijf plaatsgevonden,’ zei Kajsa terwijl ze een klein stukje van de rand van het gebakje trok.
‘De eerste en hopelijk de laatste keer.’
Ards gebakje was op.
‘Ik vraag me af of ze iemand heeft gevraagd om mee naar haar huis te gaan.’
‘Daar heb ik ook aan gedacht, maar ze lijkt me het type niet om… vreemde mensen uit te nodigen.’
‘Misschien was het geen vreemde.’
‘Ze lijkt me ook niet het type om gewelddadige kennissen te hebben.’
‘We weten niet altijd hoe onze kennissen er vanbinnen uitzien.’
Kajsa Lagergren dacht aan haar eigen kennissen. Kende ze hen meer dan slechts oppervlakkig?
‘Ik heb nog eens over ons gesprek nagedacht. Ze herkende Laurelius, of ze dacht in elk geval dat ze hem herkende.’
‘Dat heb ik in het verslag gelezen. Maar de huiszoekingen van de bedrijfjes daar hebben niets opgeleverd.’
‘Klopt. Eén bedrijf was net gesloten, we proberen de eigenaar op te sporen. Niemand heeft een naambord van dat bedrijf gezien.’
‘Laten we hopen dat we het vinden.’
‘Denk je dat het bedrijf iets te maken heeft met de moord op Laurelius?’
‘Ik weet het niet. Maar iemand met connecties kan jou of Babington tussen de vissers of in de suikerfabriek hebben gezien. Je bent dat atelier natuurlijk niet binnengeslopen.’
‘Het is een akelig idee.’
‘Wat is een akelig idee?’
‘Die fantastische vrouw is misschien gewond geraakt omdat ik bij haar heb aangebeld en met haar heb gepraat.’
‘Zo mag je niet denken.’
Ard zag de blik in haar ogen. Hij nam een slok koffie.
‘Ik weet dat het mager klinkt, maar ik kan alleen zeggen dat het goed komt met Kerstin. Dat ze volledig herstelt heet dat waarschijnlijk.’
Ze stak haar hand uit en pakte zijn arm vast voordat hij zijn kopje had neergezet.
‘Wat gebeurt er allemaal, Sten?’
‘We zitten midden in een uitermate gevaarlijke situatie. Als de toestand met Kerstin… eh… Johansson samenhangt met Laurelius, dan is het een heel duidelijk signaal.’
‘Een signaal?’
‘‘‘Hou je erbuiten, houden júllie je erbuiten, de mens is een kwetsbaar schepsel’’, dat soort dingen.’
‘Wat gaan we nu doen?’
‘We gaan het bedrijf zoeken. En we gaan Laurelius’ vrouw zoeken. En met onze Deense vriend praten. En je gebakje opeten.’
Ard strekte zijn arm en pakte haar gebakje.
‘Hou je dit werk zo lang als nodig is vol?’
‘Dat is de gedachte die erbij hoort.’
‘Hoe vind je uiteindelijk een plekje voor het mooie en pure in het leven?’
‘Ik denk dat dat niet zo moeilijk is.’
‘Bedoel je dat je de contrasten gaat waarderen?’
‘Het zijn niet altijd zulke grote contrasten, maar het is natuurlijk belangrijk om de goede momenten optimaal te beleven.’
‘Buiten het werk om?’
‘Soms ook onder werktijd.’
Ze begreep wat hij bedoelde. Ze zat midden in zo’n moment.
Ard ging staan. Kajsa Lagergren volgde zijn voorbeeld, pakte het dienblad en bracht dat naar de opruimband naast een grote varen. Voor de cafetaria sloegen ze rechts af en daarna links af om bij de hoofdingang te komen.
‘Mississippi Burning.’
Hij keek naar haar met een rimpel tussen zijn wenkbrauwen.
‘Is dat een aanwijzing?’
‘Mississippi Burning. Die film met Gene Hackman. De naam wilde me daarstraks niet te binnen schieten, ik moest er om de een of andere reden aan denken.’
‘Gene Hackman? Dat is toch Amerika’s antwoord op Sten Åke Cederhök?’